Heel in het begin van het vernieuwde Handboek digitale geletterdheid van Kennisnet wordt het doel van digitale geletterdheid genoemd, zoals dat verwoord is door Curriculum.nu. Het doel is “om leerlingen op eigen kracht te leren functioneren in een samenleving waarin digitale technologie en media een belangrijke plaats hebben”.
Alleen maar functioneren is niet genoeg, beste mensen, in een samenleving die ondanks jaren van economische voorspoed zorg en onderwijs niet in goede banen kan leiden en die al helemaal voorlopig geen antwoord heeft op wereldwijde problemen als de toenemende ongelijkheid en klimaatverandering. Er is meer voor nodig: kennis opdoen en die gebruiken om aan een samenleving te werken die wel perspectieven biedt aan alle jongeren.
Zo, dat moest ik even kwijt…..
Gelukkig biedt het Handboek een actuele en overzichtelijke stand van zaken als het gaat om de verschillende aspecten van digitale geletterdheid (dg) in het onderwijs. Mooi is dat naast (ervarings-)deskundigen uit het onderwijs ook filosofen aan het woord komen. Hieronder belicht ik een aantal dingen die me opvielen in het nieuwe Handboek en ontwaar ik een rode draad. Maar eerst wil ik het kort hebben over:
De drang naar beheersing en controle
Naar aanleiding van de manier waarop Magister (het administratieve systeem dat op scholen wordt gebruikt) functioneert komt filosofe Visser-Knijff met de verzuchting: “De drang naar beheersing en controle is erg sterk. Kunnen ze daar nog aan ontsnappen?”
Bedoeld wordt de manier waarop Magister jongeren, leerlingen, in het vizier heeft en ouders mee laat kijken. Het is een symptoom van hoe de huidige digitale samenleving bestuurd wordt / ingericht is, met verwaarlozing van het individu. De Duitse socioloog Hartmut Rosa zegt het zo:
“Tegenwoordig klagen bijna alle werknemers en professionals – in het bijzonder in zogenaamde ‘sociale’ beroepen – dat ze nauwelijks aan hun eigenlijke werk toe kunnen komen of geen tijd meer hebben om het goed te doen. Dit is zeker niet alleen het resultaat van de moderne drang tot economische groei en versnelling; het is ook juist vanwege hun en hun werkgevers’ vergeefse inspanningen om alle processen en omstandigheden op de werkvloer volledig transparant, toerekenbaar, beheersbaar en efficiënt te maken. Docenten en professoren hebben het gevoel dat ze nauwelijks tijd hebben voor hun studenten; artsen dat ze nauwelijks tijd hebben om aan hun patiënten te besteden. Geleerden komen niet aan hun onderzoek toe; verzorgers tot de zorg voor hun patiënten, automonteurs tot het daadwerkelijk repareren van auto’s van mensen. Bij baan na baan zijn mensen steeds meer bezig met het schrijven, onderzoeken en beoordelen van steeds langere rapporten, voorstellen en andere documenten. De vloek van het alles beheersbaar moeten maken heeft overal de oncontroleerbare productiviteit van het sociale leven geïnfecteerd.”
(uit: The uncontrollability of the world, blz. 94)
Er is hier sprake van een disbalans tussen technologie en mens. In het onderwijs zou – als onderdeel van digitale geletterdheid – een kritische benadering van dit onderwerp aan de orde moeten kunnen komen zodat jongeren in vrijheid kunnen opgroeien zonder constant het gevoel te hebben begluurd te worden en de kans krijgen digitale programma’s in de toekomst zo in te richten dat ze ten dienste staan aan de mens en niet andersom.
Computational thinking
Bijzonder aan deze versie van het Handboek digitale geletterdheid vind ik de uitgebreide aandacht voor computational thinking. Er zijn maar liefst drie hoofdstukjes aan gewijd. Wat mij het meest aansprak was het verhaal van Berry Nieskes, docent Informatica bij ALASCA in Amsterdam. Bij zijn lessen ligt het accent allereerst op maken, zijn uitgangspunt is dat programmeren de kapstok is van het informaticaonderwijs van de school. Zijn verhaal vond ik heel overtuigend want hij heeft een eigen manier gevonden om digitale geletterdheid te integreren door te leren programmeren. En door het programmeren komen de leerlingen “automatisch in aanraking met alle aspecten van digitale vaardigheden, waaronder computational thinking, en met belangrijke aspecten van het bouwen van ict-toepassingen, zoals algoritmen, databases, privacy en ethiek”.
Een eigen weg richting digitale geletterdheid! Bovendien biedt Nieskes andere leraren de mogelijkheid “iets met programmeren te doen” en levert daarmee een nog bredere context voor de leerlingen.
Een rode draad
Een rode draad kon ik na een eerste lezing van het Handboek al makkelijk ontdekken: de school krijgt een steeds groter aandeel als het gaat om het organiseren van digitale geletterdheid, niet alleen van de leerlingen, maar ook van de docenten. Je zou kunnen zeggen dat digitale geletterdheid dat ene klaslokaal begint te ontgroeien en meerdere onderkomens vindt binnen het schoolgebouw.
“De digitale geletterdheid van de leraar is een cruciale factor: een school kan samenwerking tussen leraren bevorderen en gebruikmaken van de specialismes op het gebied van dg die er ongetwijfeld bestaan bij de docenten.” (blz. 24 van het Handboek) Niet alleen docenten maar ook deskundige ondersteuners zouden collega-personeelsleden kunnen ‘scholen’. Zet alle kennis en expertise die er is op school, in.
Een leraar vertelt hoe leerlingen van elkaar leren te werken met programma’s en tools, hij zet ook leerling-klassenassistenten en noemt dat een “win-win situatie voor leraren en leerlingen. Leraren krijgen hulp en voor de leerlingen zelf is het een erkenning van hun talent”.
Verschillen in kennis worden groter
Ernstig is de vaststelling dat de verschillen in digitale geletterdheid tussen leerlingen zich voordoen op elk van de onderzochte opleidingsniveaus. “Dit betekent dat er leerlingen zijn in groep 7 en 8 en op havo/vwo en vmbo die behoren tot de zwakst presterende leerlingen. Tegelijkertijd zijn er in elk van deze groepen ook leerlingen die behoren tot de hoogst presterende leerlingen.” (blz. 12)
Voordat de lockdowns in werking traden was dit al een feit; de verschillen in kennis – ook in algemene zin – zullen na de coronacrisis alleen maar groter en wijdverbreider zijn. Dat pleit ervoor dat een school ook het onderling leren van de leerlingen faciliteert. En dit kan – van uur tot uur en in extra tijd als pauzes, tussenuren en na school – geregeld worden in ruimtes waar het veilig en ongestoord leren (met of zonder computer) gewaarborgd is door de aanwezigheid van professionele leiding.
Filosofe Mirjam Rasch vraagt zich af: welke technologieën zouden ons kunnen helpen beter te leren of samen te werken?
Ook hier speelt de school een rol: die zou helemaal in het begin van de schoolcarrière van de leerlingen een schoolreis kunnen organiseren waarin samen gespeeld wordt en avonturen beleefd worden die de cohesie binnen een klas bevorderen. Daardoor zijn leerlingen eerder geneigd elkaars sterke en zwakke punten te zien, te herkennen en elkaar te helpen. Zo wordt de vraag welke technologie op dit gebied ingezet kan worden minder belangrijk dan het versterken van de cohesie onder de leerlingen IRL.
Conclusie
Een school kan het zich niet langer permitteren digitale geletterdheid links te laten liggen. Mijn advies: kijk welke kennis over dg er al is op school, en hoe leerlingen ook elkaar kunnen helpen. Digitale geletterdheid kun je ook zien als het vermogen digitale maatschappelijke ontwikkelingen te kunnen begrijpen en daarop te anticiperen.
Het Handboek biedt een overzichtelijke staalkaart aan mogelijkheden op het gebied van digitale geletterdheid; iedere school kan hieruit een stappenplan kiezen en implementeren.
Meer lezen over digitale geletterdheid:
» De Netwerkmaatschappij deel 21: Digitale competentie
» Onderzoek: onderwijs digitale geletterdheid is vaak gebrekkig en ongelijk
» 7 manieren om van de implementatie van digitale geletterdheid een succes te maken
Reacties worden eerst goedgekeurd door de redactie.