Dreumesen en peuters zijn verzot op smartphones, tablets en televisieschermen. En heel wat ouders vinden die apparaten ideaal om hun kinderen zoet te houden. Maar veel beroepskrachten in de opvoedsteun of de gezondheidszorg zijn minder enthousiast over al die beeldschermen in het prille kinderleven (zie bijvoorbeeld de white paper van Mediawijzer.net). Vaak wordt er gezegd: ‘Baby’s tot anderhalf jaar oud geen media’. Maar is dat echt de juiste oplossing? Of is het helemaal niet zo erg, media gebruiken op jonge leeftijd?
Platte schermen als onderdeel van de opvoeding
Het gemiddelde gezin met jonge kinderen heeft tegenwoordig minstens tien beeldschermen in huis: (smart)televisies, laptops, telefoons, gameconsoles, e-readers noem maar op. Allemaal verbonden dankzij een router met het grote wereldwijde internet, 24 uur per dag. Jonge vaders en moeders creëren daardoor een eindeloze online-ballenbak waar hun kroost al vanaf heel jonge leeftijd graag in duikt. Ze kijken YouTube-filmpjes, spelen met educatieve apps (geheugenspelletjes, woord- en letteroefeningen), krassen virtueel op online kleurplaten, maken foto’s, etc. Jonge kinderen zijn heel gemotiveerd om beeldschermen te gebruiken. Kennelijk hebben ze een enorme behoefte om de mediawereld al op jonge leeftijd via platte schermen te ontdekken. Soms zelfs zo erg dat hun ouders het gevecht aan moeten gaan om hun telefoon weer terug te krijgen.
Veel ouders en grootouders vinden het mediagebruik van jonge kinderen ook wel prettig. Ongeveer een kwart van de kleuters beschikt tenminste over een eigen televisietoestel of een tablet op de slaapkamer, zo blijkt uit de jaarlijkse Media Ukkie-onderzoeken onder Nederlandse ouders, en ander onderzoek bij bijvoorbeeld Engelse of Duitse of Finse ouders. Heel wat jonge ouders zien media ook als handig instrument in de opvoeding, bijvoorbeeld om kinderen hun bord leeg te laten eten, ze op tijd in bed te krijgen, om de kinderen bezig te houden – bijvoorbeeld onderweg – of om gewoon een rustmoment voor hen zelf te creëren. Zonder beeldschermen zou het gezinsleven in menig huishouden aanzienlijk minder routineus verlopen. Zeker in gezinnen waar ouders toch al moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen, ze er alleen voor staan of als ze onzeker zijn over hun opvoedvaardigheden.
Hedendaagse discussie
Tegenover het enorme enthousiasme van ouders en van jonge kinderen om zich te vermaken met smartphones, tablets en televisieschermen staan de opvattingen van allerlei specialisten die waarschuwen voor te veel mediagebruik op jonge leeftijd. In navolging van de associatie van Amerikaanse kinderartsen adviseren gezondheidsartsen in de meeste landen om kinderen onder de twee, of tegenwoordig anderhalf, jaar beeldschermvrij op te voeden. Dus geen televisie, computers of touchscreens, maar enkel boekjes, duploblokjes, wascokrijtjes en ander kind-proof speelgoed. Kinderen moeten ‘echte’ ervaringen hebben, vinden zij. Leren van een beeldscherm kunnen ze niet tot ze een jaar of twee zijn. Bovendien worden kinderen later dik van teveel mediagebruik, gaan hun schoolprestaties erop achteruit, en kunnen ze er agressief van worden.
Wat moeten jonge ouders nu met zulke adviezen? Zij zien hun kinderen plezier beleven aan die schermpjes, ze worden er rustig van, slapen beter en eten hun bordje leeg. Hebben die specialisten dan ongelijk? Creëren ze een overdreven panieksituatie? Of is er meer aan de hand? Zij baseren zich toch op wetenschappelijk onderzoek in toonaangevende tijdschriften. Met name op studies die hebben laten zien dat peuters meer moeite hebben om simpele dingen die ze op een plat scherm zien in het echt na te doen, dan wanneer ze die simpele dingen bij een voorbeeld in het echt zien, bijvoorbeeld door een ouder of leerkracht. Onderzoekers noemen dit het video-deficit; een tekort aan begrip om bewegende plaatjes te kunnen herkennen, herinneren, en in een nieuwe situatie toe te passen. Voor kinderen van één à anderhalf jaar is dit heel lastig, en zelfs tussen kinderen van tweeënhalf en drie jaar vinden onderzoekers grote verschillen.
Media onder de twee jaar: afwisseling is de sleutel
Op zich zijn dit geen onvoorspelbare uitkomsten, kinderen zijn kinderen en hebben nu eenmaal nog een boel te leren en te ontdekken. Ik onderschrijf daarom uiteraard de aanbeveling dat jonge kinderen de wereld vooral ook via hun directe zintuigen moeten ontdekken: rondlopen, stampen in plassen, echte duploblokjes gebruiken om dingen te bouwen. En dat is vooral nodig bij jonge kinderen die de media bijna letterlijk met de paplepel door hun ouders krijgen ingegoten, zo bleek uit mijn laatste internationale publicatie.
Maar waar ik moeite mee heb zijn al te rigoureuze uitspraken als dat peuters helemaal niets opsteken van de media, dat het loze vulling is, een suikershot in plaats van gezonde voeding. Studies naar het video-deficit zeggen meestal enkel iets over het gedrag van jonge kinderen, over hun fijne of grove motoriek en hun directe kopieervaardigheden en doelgerichte gedachten daarbij. De studies gaan niet in op herkenning en het kunnen benoemen van wat jonge kinderen zien, het plezier dat ze beleven wanneer een puzzeltje zich ontvouwt of wanneer een kort verhaaltje goed afloopt. Apps, televisieprogramma’s of videospelletjes die rekening houden met het ontwikkelingsniveau van heel jonge kinderen kunnen wel degelijk een bijdrage leveren aan de ontwikkeling. Als media echt loze vulling zijn zouden jonge kinderen er niet naar talen. Het Journaal boeit ze daarom niet, maar Teletubbies en Zandkasteel wel.
De kunst is dus dat wetenschappers nog beter gaan uitleggen wat we wel weten en wat niet, en dat adviseurs in de opvoeding adviezen geven waar ouders echt iets mee kunnen om het huishouden draaiend te houden. Dus in plaats van media helemaal af te wijzen moeten ze ouders ondersteunen in het maken van de juiste mediakeuzes en de juiste verwachtingen bijbrengen over wat media voor jonge kinderen betekenen. Media onder de twee jaar moet kunnen. Mits met de juiste spelletjes of filmpjes, op het juiste moment en in de juiste situatie. Dus samen met opa, oma, de ouder of de pedagogisch medewerker. Net als bij het voorlezen van verhaaltjes op papier; laat het zien, doe mee, prijs je kind en praat erover door. En dan naar buiten allebei, want ook opvoeders kunnen echte ervaringen en een frisse neus goed gebruiken.
Dit artikel verscheen eerder op www.kindmedia.nl.
Reacties worden eerst goedgekeurd door de redactie.